De op 2 juli overleden Louis Silvie Zamperini werd in 1917 geboren in New York. Hij was de zoon van Italiaanse immigranten en sprak nauwelijks Engels. Dit maakte hem tot mikpunt van pesterijtjes. Om de jonge Louie weerbaar te maken gaf zijn vader hem boksles, wat tot gevolg had dat Louie er om het minste of geringste op los sloeg en uitgroeide tot de schrik van de buurt. Zijn oudere broer Pete vond dat het Louie ontbrak aan discipline. Hij maakte hem lid van de schoolatletiekploeg.

In 1934 liep Zamperini een wereldrecord voor scholieren op de mijl (4.12,2). Zijn prestaties leverden hem een studiebeurs op voor de universiteit van Zuid-Carolina en een startbewijs voor de 5000 meter op de Olympische Spelen in Berlijn (1936). In de Duitse hoofdstad finishte Zamperini als achtste. Met zijn slotronde van 56 seconden trok hij de aandacht van Adolf Hitler.
 In september 1941 trad Zamperini toe tot de Amerikaanse luchtmacht. Hij werd gestationeerd op Hawaï en maakte deel uit van de bemanning van een B-24 bommenwerper.

In mei 1943 stortte het toestel neer in de oceaan. Zamperini overleefde de crash en dreef 47 dagen rond op een vlot. Hij leefde op een dieet van opgevangen regenwater en rauwe vis, en overleefde stormen, aanvallen van haaien en een beschieting. Uiteindelijk wist Zamperini de Marshalleilanden te bereiken, waar hij werd gearresteerd door de Japanse marine. In gevangenschap werd hij tot het einde van de oorlog gefolterd. Na de bevrijding keerde hij terug naar de Verenigde Staten waar hem een heldenontvangst ten deel viel. Runner's World sprak hem in 2011 en noteerde de mooiste quotes.

‘Ik kan nog altijd prima hardlopen. Alleen niet ver. Op de atletiekbaan van de universiteit van Zuid-Carolina ontmoette ik vorig jaar een jonge studente. Ze stelde zich voor als een sprintster. Ik antwoordde: ’Laten we een wedstrijdje doen over tien meter. Geef me vijf meter voorsprong.’ Dat vond ze goed. Ik versloeg haar.’

‘Twee keer per jaar spreek ik de atleten toe van de universiteit van Zuid-Californië. Zodra ik de atletiekbaan betreed, komen ze om me heen staan en dan praten we over vroeger.’‘Wat ik ze vertel? Dat ze er op moeten focussen om eerste te worden. Maakt niet uit hoe, waar en wanneer. Iedereen wil een winnaar zijn, dat geldt zowel voor het dagelijks leven als voor de sport.’

‘Het allerbelangrijkste voor een topatleet is om een rolmodel te zijn. Kinderen kunnen erg onder de indruk zijn van hun grote voorbeeld. Hoeveel helden hebben hun fans niet in de 
steek gelaten?’

‘Je moet weten dat ik als 
kind niets voorstelde. Ik richtte een jeugdbende op en begon 
te stelen. Door het hardlopen leerde ik echter de smaak van succes kennen. Man, wat 
voelde dat goed. Vervolgens werd ik bloed fanatiek. Ik raakte geen gebak of milkshake meer aan.’

‘Meestal sliep ik in een slaapzak in de tuin. Het magazine Life bracht ooit een grote reportage uit over honden rond het begin van de twintigste eeuw. Man, dat waren echte honden! In die dagen leefden honden buiten. Vandaag de dag wonen ze binnen en worden ze geknuffeld door mensen. Het is afschuwelijk wat we hebben uitgehaald met dat dier. Honden moeten buiten zijn, frisse lucht hebben.’

‘Als jonge vent nam ik vaak mijn .22 geweer mee. Tijdens het lopen schoot ik op hazen en konijnen. In militaire dienst 
zei een sergeant tegen me: 
’Je eerste schietles en alles 
meteen in de roos. Hoe komt dat?’ Ik zei: ’Het mikpunt beweegt niet!’

‘Het paard is het mooiste dier op de planeet. In mijn jonge jaren was Seabiscuit een populair renpaard. Als hij moest racen, werden atletiekwedstrijden stilgelegd zodat iedereen naar de radio kon luisteren via de luidsprekers van het stadion. Na de uitzending besloot ik altijd mijn wedstrijd in te delen zoals Seabiscuit dat had gedaan. Als hij rustig was gestart en finishte met een eindsprint, volgde ik zijn voorbeeld. Maar als hij veel kopwerk had verricht, deed ik dat ook.’

‘Ik had de mijl eerder dan Bannister binnen de vier minuten kunnen lopen. 
Ik was er klaar voor. Bij de nationale kampioenschappen 
in 1938 was mijn tijd 4.08. Ik wist dat ik het kon. Maar vanwege de oorlog heb ik nooit een kans gekregen.’

‘Mensen vragen mij soms waarom ik nooit goud heb gewonnen. Ik kreeg lood, zeg ik dan. Daar hebben ze niets op te zeggen.’

‘Alles wat ik leerde van het lopen komt van pas in levensbedreigende situaties. Zo heb ik geleerd om honderd procent gedisciplineerd te zijn. Het is niet alleen een kwestie van hardlopen en trainen, maar ook van gezonde voeding en de juiste instelling. Daarnaast heb ik ook een aantal survivaltrainingen gevolgd.’

‘Sommige mensen vragen of ik op dat vlot last heb gehad van waanvoorstellingen. Wat een onzin. Ik was na 47 dagen scherper van geest dan de eerste dag. Dat kwam doordat ik verder niets aan mijn hoofd had, geen oorlog, geen sores. Elke dag heb ik mijn hersenen getraind.’ 

‘Of ik op dat vlot aan mijn wedstrijden tijdens de Olympische Spelen heb gedacht? Reken maar.’ 


‘Als je loog tijdens een ondervraging, werd je 
afgemaakt. We waren skeletten, konden niet meer opstaan of lopen, moesten gedragen worden. Toch waren we zes Japanse marineofficieren 
de baas die getraind waren 
in sadistische verhoor methoden.’

 ‘Toen de oorlog was afgelopen ben ik het concentratiekamp uit gewandeld. Ik deed mijn ogen dicht en keek niet om. Ik wilde me die plek niet herinneren.’




‘In 1998 heb ik in Japan hardgelopen met een brandende olympische toorts. Kleine kinderen moedigden me aan, volwassenen vroegen om een handtekening. Het was fantastisch, ik kon het niet geloven. Door de liefde van deze Japanners kon ik de verschrikkingen van mijn krijgsgevangenschap vergeten. Morgen vertrek ik, ditmaal zal ik omkijken, heb ik tegen mezelf gezegd.’



‘Zelfs op mijn leeftijd probeer ik nog beter te worden. Geef nooit op, ga door, maakt niet 
uit hoe. Zelfs al word je laatste, de finish halen is het belangrijkste.’



‘Op mijn 65ste heb ik hard lopend Mount Hollywood bedwongen. Ik deed er 8.28 over, een record dat zes jaar 
op mijn naam heeft gestaan. 
Het werd met slechts tien seconden verbeterd door een jonge middenafstandsloper.’

‘Ik heb diploma’s gehaald voor 83 beroepen, waaronder skileraar, duikinstructeur, reddingswerker en cowboy. Om dat te bereiken ben ik veertig jaar geleden gestopt met naar de bioscoop gaan. Man, ik had het allemaal voor geen goud willen missen.’

‘Ik vlieg met een T34, een lesvliegtuig uit de oorlog. Het is van een vriend van me. Hij is 88 en zijn vrouw is bang dat hij een hartaanval krijgt. Ik zit achter hem, klaar om de stuurknuppel over te nemen. Het is een acrobatsich toestel, we doen er rolls en loops mee.’



‘Mijn generatie was moedig en weerbaar. Dat kwam doordat we allemaal in hetzelfde schuitje zaten. We sprongen allemaal voor elkaar in de bres. Dat maak je vandaag de dag niet meer mee.’

‘Echt pijn lijden doe je in de laatste ronde van een mijl. Maar na afloop voelt je hele lichaam vederlicht, en daar doe je het allemaal voor.’

’Toen ik de toorts droeg in Japan, vroeg de burgemeester van Joetsu me: “Je bent krijgsgevangene geweest. Heeft dat je nog iets positiefs opgeleverd?” Ik zei: “Ja, het bereidde me voor op 55 jaar huwelijksleven.” Ik wilde eigenlijk zeggen dat het mijn pijngrens heel hoog had gemaakt, maar ik wilde mijn gastheren niet kwetsen. Dus ik noemde het op een na ergste.’ 

‘Ik heb nog altijd pijn; ik zou eigenlijk niet meer in leven moeten zijn. Ik heb goede vrienden en een liefhebbende familie, dus de pijn deert me niet. Ik accepteer hem gewoon.’

Tekst: Christine Fennessy