In ons oktobernummer schreven we over het prachtige eerbetoon dat zijn oud-atleten ('De bende van Boverman') voor hem organiseerden:

Bob Boverman articuleert moeilijk, als gevolg van zijn Parkinson, maar bij vlagen is de veldstem nog krachtig. Dat is te horen als hij - met nog altijd die kenmerkende bevlogenheid - instructies geeft aan een groep oud-atleten die zich hebben aangemeld voor een nostalgische training. Na afloop daarvan gaat de reünie officieel van start in de kantine van atletiekvereniging AAC, de club waar Boverman als trainer aan de basis stond van een gouden tijdperk.

De ruimte is bomvol, maar wanneer Boverman de microfoon pakt, verstomt het geroezemoes. Hij schraapt de keel, haalt diep adem en zegt dan dat hij zijn toespraak per abuis thuis heeft laten liggen. Dan maar uit het hoofd, al valt dat niet mee. ‘Wij waren hardlopers,’ zegt Boverman terwijl hij indringend de zaal inkijkt. Dan somt hij de namen op van atleten die inmiddels zijn overleden; de schaduwzijde van elke reünie. Ook Henk Fleer, zijn kettingrokende ­assistent, wordt gememoreerd. ‘Wil iedereen nu even naar buiten kijken?,’ vraagt Bover­man. ‘Kijk naar de laatste bocht en hoor in gedachten het fluitje van Henk Fleer, dan zie je alle jongens die er niet meer zijn samen naar de finish sprinten.’ Het is doodstil in de zaal.

Hans Koeleman (60) haalde onder begeleiding van Boverman tweemaal een olympische halve finale op de 3000 meter steeplechase. ‘Bob woonde indertijd in Almere, als jonge atleet mocht ik eens bij hem thuis komen. Loop even mee naar mijn werkkamer, zei hij. Daar vroeg hij me of ik mijn armen wilde uitsteken, met de handpalmen naar boven. Uit zijn boekenkast rukte Bob de ene na de andere titel, die hij allemaal op mijn armen stapelde. En nu lezen, zei hij, want je moet weten hoe de atletiekwereld eruitziet. En zo las ik over loopgoeroes als Arthur Lydiard en Percy Cerutty en over topatleten als Emil Zátopek en Ron Clarke. Als je weet waarom je iets doet, dan ben je gemotiveerder, vond Bob. Hij combineerde ratio en inspiratie, twee begrippen die absoluut de sleutel tot succes zijn. Voor een training lees ik nog altijd eerst een inspirerend verhaal, daarna kan ik een stuk harder lopen.’

Marja Wokke (60) was eind jaren zeventig Nederlands eerste echte wegatlete. Op de marathon behoorde ze tot de wereldtop. ‘Omdat er geen vrouwen van mijn niveau waren, kwam Bob op het idee om me met “zijn” mannen te laten meetrainen. Met name in het begin week hij niet van mijn zijde. Hij stelde me voor aan zijn vrouw en nodigde me uit om te blijven eten. Als er de volgende dag vroeg werd getraind, bleef ik logeren en reed met hem mee. Niets was hem te dol om het een atleet naar de zin te maken. Er was in die dagen weinig expertise op het gebied van de vrouwenmarathon, maar Bob beet zich vast in de materie en schreef schema’s op maat. Bob kon erg direct zijn en beschikte over een hardhandig soort humor. Het verschil tussen de voor- en de achterkant is bij Marja niet altijd duidelijk, zei hij eens. Daar moest ik dan vreselijk om lachen.’

René Godlieb (50) maakte in de jaren negentig als langeafstand- en veldloper deel uit van de nationale top. ‘In 1992 waren we met de Nederlandse ploeg op trainingskamp in Toscane, Bob was aanwezig in zijn hoedanigheid als bondscoach. Op de laatste avond streken we met zijn allen neer op het terras van een pizzeria. Op een gegeven moment stopte er een sportauto met olympisch logo voor dat terras, uit de open raampjes klonk keihard Steamy Windows van Tina Turner. Achter het stuur zat Bob één en al cool te zijn achter een kingsize zonnebril. Naast en achter hem zaten een aantal aantrekkelijke topatletes te swingen en Bob was duidelijk zo trots als een pauw. Iedereen op het terras ging onderuit van het lachen. Het waren niet eens zijn eigen atletes, maar zijn aantrekkingskracht en charisma deden wonderen.’

Frans Thuijs (60) werd door Bob Boverman opgeleid tot atletiektrainer. Het succes bleef niet uit: onder leiding van Frans Thuijs won Ellen van Langen olympisch goud op de 800 meter (Barcelona, 1992). ‘Bob en ik onderhouden een zeer amicale relatie. In onze benadering van het trainerschap is vrijheid een belangrijke kernwaarde. Bob en ik kennen geen druk naar elkaar toe, we accepteren elkaar volkomen. Het enige verschil is dat ik gestructureerder te werk ga dan hij. Bob heeft een sterke hang naar avontuur en is niet bang voor trial and error. Zo kiest hij het liefst voor elk trainingskamp een andere locatie. Dat is leuk voor de variatie, maar het nadeel is dat je steeds je weg moet zoeken in den vreemde. Ik kies liever voor vertrouwd, omdat ik behoefte heb aan controle. Als hij leest over nieuwe oefenstof, dan gaat hij daar meteen mee aan de slag. Bob wil alles uitproberen en is in de atletiek een echte pionier geweest. Als mens is hij recht door zee en temperamentvol, maar zijn bedoelingen zijn altijd goed. Bob reed jarenlang naar wedstrijden in een hoogbejaarde Fiat 124, een onverslijtbaar middenklassertje. Toen hij eindelijk een nieuwe auto kocht, schonk hij mij onbaatzuchtig zijn oude karretje. Daar heb ik nog heel lang plezier van gehad.’

Ook master-wereldkampioene Nicole Weijling-Dissel (50) werd door Boverman getraind. ‘Bob was de eerste trainer die begreep wat ik wilde: hard lopen en serieus trainen. Technologische ontwikkelingen volgt hij op de voet en als het nodig was, wijzigde hij online de schema’s in mijn digitale logboek. Samen zijn we naar Brazilië gereisd, waar ik meedeed aan het WK masters. Ik liep een voedselvergiftiging op en stond verzwakt in de finale van de 800 meter. Met zilver was ik zwaar teleurgesteld, maar Bob wist wat er moest gebeuren. Ik moest van hem rustig en veel gaan slapen en die aanpak bleek juist. Drie dagen later werd ik wereldkampioene op de 1500 meter.’

Wij wensen de familie van Bob en naasten veel sterkte toe in deze moeilijke tijd.

Tekst: Peter Klooster