Stel je eens voor dat je op een dag zo snel gaat lopen als je kunt. En de volgende dag weer en een dag later opnieuw. En zo ga je maar door. Een ding is dan zeker: op een bepaald moment kun je echt niet meer lopen.

Het lichaam kan zich goed aan trainingen aanpassen, maar doet dat tijdens de onderbrekingen. Ook op rustige of rustdagen is je lijf in de weer, en zelfs als je slaapt. In die periodes worden de minieme beschadigingen van de spierweefsels gerepareerd. Als je goed getraind en gerust hebt, ontstaan er vervolgens nieuwe bloedcellen en verdwijnen er afvalstoffen. Zo boeken je spieren vooruitgang, zekers als je ook nog voldoende eet.

Geef je het lichaam echter geen tijd voor herstel, dan ben je bezig het af te breken. Neem daarom de drie volgende vuistregels in acht:

  • Rustdag

Tussen twee zware trainingen hoort ten minste een rustdag te liggen of een dag waarop je op zijn meest ontspannen wandelt.

  • Halve marathon

Recreatieve lopers die de halve marathon hooguit willen uitlopen hebben per week minstens twee rustdagen nodig, heel ambitieuze lopers minstens een.

  • Omvang training

Zorg dat de omvang van de training (het aantal kilometers dat je loopt) elke derde of vierde week tijdelijk met dertig tot veertig procent afneemt. Let er ook op dat de intensiteit van je snelheidstraining omlaag gaat. Doe, indien nodig, de hele week alleen maar rustige duurlopen.